U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Uit ondervraging ter zitting blijkt niet van vooringenomenheid. Grond voor het wrakingsverzoek strookt niet met de inhoud van het proces verbaal.

Uitspraak



RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Wrakingskamer

Zaaknummer: 03/229778 HA RK 16-268

Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken van 8 februari 2017

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats verzoeker] aan de [adres verzoeker]

(hierna: verzoeker),

indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:

mr. C.M.W. Nobis, rechter in deze rechtbank (hierna ook: de rechter).

1 Procesverloop

1.1.

Verzoeker heeft tijdens de op 21 december 2016 gehouden zitting van de economische politierechter de rechter gewraakt. De rechter heeft daarop de behandeling van de zaak ter zitting geschorst en er is proces-verbaal opgemaakt.

1.2.

De heer [X] heeft, daartoe door verzoeker gemachtigd, bij schrijven van 22 december 2016 het wrakingsverzoek namens verzoeker nader toegelicht.

1.3.

De rechter heeft de wrakingskamer in een schriftelijke reactie laten weten dat zij niet in het wrakingsverzoek berust. Voormelde schriftelijke reactie is aan verzoeker ter kennisneming gebracht.

1.4.

De officier van justitie heeft de wrakingskamer bij brief van 24 januari 2017 bericht, dat zij niet in de gelegenheid is de zitting van de wrakingskamer bij te wonen. De officier van justitie heeft haar standpunt in voormelde brief schriftelijk verwoord.

1.5.

Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 25 januari 2017. Verzoeker is niet ter zitting verschenen. De rechter heeft ter zitting kennisgenomen van de reactie van de officier van justitie en daarnaast haar standpunt nader toegelicht.

2 De grond van het wrakingsverzoek

2.1.

Als grond voor het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd dat de rechter zich ter zitting van 21 december 2016 in dusdanige bewoordingen tegen verzoeker heeft uitgelaten dat daaruit haar vooringenomenheid kan worden afgeleid.

3 Het standpunt van de rechter

3.1.

De rechter stelt in haar schriftelijke reactie dat het niet juist is dat zij tegen verzoeker ter zitting heeft gezegd:

“Je weet toch wel dat je daar zonder vergunning niet mag vissen”.

De rechter heeft voor de juiste gang van zaken verwezen naar het ter zake opgemaakte proces-verbaal. De rechter is de mening toegedaan dat de toelichting op het wrakingsverzoek berust op een feitelijk onjuiste gang van zaken.

4 De beoordeling van het verzoek

4.1.

De wrakingskamer beoordeelt louter of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.

De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.

4.2.

Ten aanzien van het objectieve criterium oordeelt de wrakingskamer dat er in het onderhavige verzoek tot wraking door verzoeker geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is van objectieve partijdigheid. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake geweest kan zijn van subjectieve partijdigheid.

4.3.

Ten aanzien van het subjectieve criterium overweegt de wrakingskamer het navolgende. Verzoeker stelt in dit verband dat de vraagstelling van de rechter ter zitting van 21 december 2016 suggestief was en dat daaruit haar vooringenomenheid blijkt. De rechter heeft in haar reactie aangegeven dat de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek een feitelijk onjuiste weergave betreft. De rechter verwijst in dat verband naar het proces-verbaal ter terechtzitting van 21 december 2016.

4.4.

De wrakingskamer heeft kennis genomen van het ter zake opgemaakte proces-verbaal. Uit het proces-verbaal blijkt dat de verdachte (in casu: verzoeker) ter zitting heeft verklaard:

“Ik heb daar gevist, voor de verdere inhoud wil ik verwijzen naar de heer [X] .”

en

“Het is een misverstand”.

Uit het proces-verbaal blijkt voorts dat de rechter de verdachte heeft voorgehouden dat er volgens de regels ’s nachts niet gevist mag worden zonder vergunning. Zij heeft de verdachte voorts verzocht uit te leggen wat het misverstand is.

4.5.

De wrakingskamer is van oordeel dat het proces-verbaal van terechtzitting leidend is en zij zal dan ook uitgaan van de verklaring zoals die in het proces-verbaal van

21 december 2016 is opgetekend. Uit die verklaring kan naar het oordeel van de wrakingskamer geen vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid.

Deze volgt overigens evenmin uit de in het proces-verbaal geschetste gang van zaken over het al dan niet als gemachtigde mogen optreden door mr. [X] ter zitting. Nu echter hier in de toelichting op het wrakingsverzoek in het geheel niet meer op wordt ingegaan zal de wrakingskamer hier geen verdere overwegingen aan wijden.

Voor het overige zijn door verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld en ook is anderszins niets gebleken, waaruit vooringenomenheid kan worden afgeleid.

4.6.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de wrakingskamer tot het oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.

5. De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:

- wijst het verzoek tot wraking van mr. C.M.W. Nobis af.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.B.T.G. Steeghs, voorzitter, J.W. Rijksen en A.K. Kleine, leden, bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature