Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Effectenleaseovereenkomst afgesloten op naam en voor rekening van minderjarige zonder machtiging. Vernietigd ex art. 1:347 BW. De restitutievordering is verjaard. Verjaringstermijn is ingevolge art. 3:309 BW aangevangen op de dag na vernietiging.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel rechtkantonrechter

locatie Amersfoort

Vonnis van 1 februari 2017

in de zaak met zaaknummer / rolnummer 4874030 / AC EXPL 16-1005 van

[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,eiser, hierna ook te noemen: [eiser] ,gemachtigde mr. G. van Dijk,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidDEXIA NEDERLAND B.V.,gevestigd te Amsterdam,gedaagde, hierna ook te noemen: Dexia,gemachtigde mr. T.R. van Ginkel.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 25 februari 2016

de conclusie van antwoord

de conclusie van repliek

de conclusie van dupliek.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

De vader van [eiser] heeft op 20 september 1999 op naam van [eiser] met

(de rechtsvoorganger van) Dexia een effectenleaseovereenkomst met nummer [nummer] gesloten. De overeenkomst is met een negatief resultaat geëindigd.

2.2.

Bij brief van 5 september 2005 heeft de moeder van [eiser] aan Dexia bericht dat zij geen toestemming heeft verleend voor de door haar echtgenoot op naam van [eiser] gesloten overeenkomst en dat zij die overeenkomst (onder meer) vernietigt op grond van artikel 1:347 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

2.3.

Bij brief van 18 november 2005 heeft Dexia aan de moeder van [eiser] bericht dat de overeenkomst volgens Dexia rechtsgeldig is gesloten en niet vernietigbaar is.

2.4.

Bij brief van 24 januari 2012, welke op diezelfde datum is betekend aan Dexia, heeft Leaseproces aan Dexia, namens de op de bij deze brief gesloten lijsten vermelde personen - waaronder [eiser] -, bericht dat deze personen hun vorderingen op Dexia onverkort handhaven en dat de brief met bijlagen bedoeld is om de verjaring van deze vorderingen, voor zover nodig, te stuiten.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert - na eiswijziging - (samengevat) dat de kantonrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. voor recht verklaart dat de overeenkomst met nummer [nummer] rechtsgeldig is vernietigd en Dexia te veroordelen om al hetgeen door en ten behoeve van [eiser] krachtens die overeenkomst aan Dexia is betaald, aan [eiser] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van de door of namens [eiser] gedane betalingen, althans vanaf de door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum tot de dag van voldoening;

2. Dexia veroordeelt om aan [eiser] de door of namens [eiser] gemaakte volledige buitengerechtelijke kosten te vergoeden, en in geval de kantonrechter besluit tot matiging van deze vergoeding deze vast te stellen conform Rapport Voorwerk II, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;

3. Dexia veroordeelt in de volledige proceskosten, voor zover deze niet worden vergoed door toewijzing van de buitengerechtelijke kosten, waaronder begrepen de kosten van het geding alsmede de nakosten (te begroten op 0,5 salarispunt).

3.2.

Aan zijn vordering legt [eiser] het navolgende ten grondslag.

De overeenkomst is op naam van en voor rekening van [eiser] afgesloten toen hij minderjarig was. De overeenkomst is door zijn moeder bij brief van 5 september 2005 op grond van artikel 1:347 BW vernietigd. Deze vernietiging resulteert in de verplichting tot terugbetaling van hetgeen aan Dexia is betaald. Dexia dient volgens [eiser] voorts wettelijke rente te vergoeden. Primair vanaf de data van de gedane betalingen omdat zij te kwader trouw was in de zin van artikel 6:206 BW dan wel omdat Dexia (ook) haar zorgplichten heeft geschonden en subsidiair vanaf het moment dat Dexia in verzuim is met betrekking tot de terugbetaling van de betaalde termijnen.

[eiser] stelt verder dat Dexia de buitengerechtelijke kosten dient te vergoeden.

Voor het geval de buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, meent [eiser] dat Dexia dient te worden veroordeeld tot betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten.

3.3.

Dexia voert verweer.

Dexia voert bij conclusie van antwoord aan dat [eiser] geen bewijs van zijn minderjarigheid ten tijde van het sluiten van de overeenkomst heeft overgelegd.

Voorts is volgens Dexia de overeenkomst niet voor rekening van [eiser] gesloten. Indien wordt geoordeeld dat de overeenkomst wel voor rekening van [eiser] is gesloten, dan erkent Dexia dat de overeenkomst met de brief van 5 september 2005 is vernietigd en dat daarmee een vordering uit onverschuldigde betaling is ontstaan tot restitutie van de betalingen die uit hoofde van de overeenkomst zijn verricht. Volgens Dexia is die restitutievordering verjaard.

Voor het geval de kantonrechter anders oordeelt en Dexia wordt veroordeeld tot restitutie van hetgeen [eiser] heeft betaald, bestrijdt Dexia dat de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn. Dexia maakt verder bezwaar tegen een veroordeling tot vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten van [eiser] .

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Minderjarigheid [eiser] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst

4.1.

De kantonrechter overweegt dat [eiser] bij conclusie van repliek een kopie van zijn identiteitsbewijs heeft overgelegd. Nu Dexia daar vervolgens niet meer op heeft gereageerd, wordt ervan uitgegaan dat [eiser] zijn stelling dat hij minderjarig was toen de overeenkomst werd gesloten, voldoende heeft onderbouwd.

Overeenkomst voor rekening van minderjarige

4.2.

De overeenkomst valt, nu deze (mede) een geldlening behelst, onder het toepassingsbereik van artikel 1:345 BW . Voor de in dat artikel bedoelde rechtshandelingen is de machtiging van de kantonrechter vereist, indien deze voor rekening van de minderjarige worden verricht. Dexia heeft betwist dat de overeenkomst voor rekening van [eiser] is aangegaan. Dit verweer wordt verworpen. Uit de overeenkomst blijkt dat deze is afgesloten op naam van [eiser] en dat hij aansprakelijk is voor betaling van het vooruit te betalen bedrag, de rente en de terugbetaling van de geleende hoofdsom. De omstandigheid dat een ander, zoals een ouder, voor [eiser] betalingen verrichtte, maakt niet dat die ander in de plaats van [eiser] contractspartij van Dexia wordt. Ook de stellingen van Dexia dat de vader van [eiser] klaarblijkelijk beoogde dat hij dan wel de moeder van [eiser] als betaler de lasten verbonden aan de overeenkomst zelf zou dragen en dat zij daarop aangesproken hadden kunnen worden door [eiser] , leiden niet tot de conclusie dat de overeenkomst niet voor rekening van [eiser] -die uit hoofde van de overeenkomst door Dexia tot betaling kan worden aangesproken- is aangegaan.

De vernietigingsverklaring van 5 september 2005

4.3.

Voor de totstandkoming van de overeenkomst was geen machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:345 BW gevraagd en verkregen. [eiser] kwam derhalve een beroep op de vernietigingsgrond van artikel 1:347 BW toe. Niet ter discussie staat dat de overeenkomst met de brief van 5 september 2005 is vernietigd. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.

Verjaring restitutievordering?

4.4.

De vernietiging heeft tot gevolg dat de overeenkomst met terugwerkende kracht vervalt en dat de rechtsgrond voor hetgeen ter uitvoering van de overeenkomst is verricht, is komen te vervallen. Ter discussie staat of de restitutievordering van [eiser] jegens Dexia is verjaard. Volgens Dexia is de verjaringstermijn van vijf jaren als genoemd in artikel 3:309 BW aangevan gen op 5 september 2005. Volgens [eiser] ontstaat de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling, nu Dexia niet in de vernietiging heeft berust, pas op het moment dat de vernietiging wordt aanvaard door de kantonrechter zodat de verjaringstermijn nog niet is gaan lopen. Subsidiair meent [eiser] dat de verjaring is gestuit en meer subsidiair dat er gezien de ratio van de verjaringsfiguur geen belang aan de zijde van Dexia aanwezig is om het beroep op verjaring te honoreren.

4.5.

De vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling die voortkomt uit de vernietiging van een overeenkomst, ontstaat op het moment van de betreffende vernietiging.

Het betoog van [eiser] dat deze restitutievordering pas ontstaat op het moment dat in rechte wordt vastgesteld dat de vernietiging van de overeenkomst doel treft, wordt niet gevolgd door de kantonrechter. De overwegingen in het arrest van de Hoge Raad van

3 juni 2016 ECLI:NL:HR:2016:1052) waar [eiser] in dit kader naar heeft verwezen, zien op een heel andere casus, waarover hierna meer.

4.6.

Ten aanzien van de vraag wanneer de verjaring van de restitutievordering aanvangt, wordt als volgt overwogen. Artikel 3:309 BW schrijft voor dat een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger is bekend geworden en in ieder geval twintig jaren nadat de vordering is ontstaan.

4.7.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 juni 2016 overwogen dat voor de verjaringstermijn van artikel 3:309 BW moet worden aangenomen dat deze niet alleen in het teken staat van de rechtszekerheid, maar ook van de billijkheid en dat ook voor deze termijn de eis geldt dat deze, gelet op de strekking van de bepaling, pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot terugbetaling in te stellen. Dit betrof een uitspraak in een zaak waar het ging om een vordering uit onverschuldigde betaling die voortkwam uit de vernietiging van een vonnis op grond waarvan betalingen waren verricht. De Hoge Raad overwoog dat een partij die bij vonnis is veroordeeld tot het doen van betalingen, tegen welk vonnis hij hoger beroep heeft ingesteld,

hangende het hoger beroep geen toewijsbare vordering tot terugbetaling van hetgeen op grond van het vonnis in eerste aanleg is voldaan, kan instellen omdat toewijzing van die vordering onverenigbaar zou zijn met de rechtskracht van dat vonnis, terwijl het hoger beroep juist de strekking heeft dat dit vonnis wordt vernietigd en daardoor de vordering tot terugbetaling ontstaat. Dit betekent dat die partij volgens de Hoge Raad derhalve niet daadwerkelijk in staat is haar (op dat moment nog toekomstige) vordering geldend te maken (rechtsoverweging 3.3.5).

4.8.

Ervan uitgaande dat de vernietigingsbrief Dexia op 6 september 2005 heeft bereikt, heeft de vernietigingsverklaring per die datum werking gehad. Dexia heeft er terecht op gewezen dat de wettelijk vertegenwoordiger van [eiser] op het moment van vernietiging bekend was met het bestaan van de vordering en de persoon van de debiteur. De bij de wettelijk vertegenwoordiger aanwezige kennis moet worden toegerekend aan [eiser] .

Dat er omstandigheden waren die maakten dat (de wettelijk vertegenwoordiger van) [eiser] destijds niet daadwerkelijk in staat was om een vordering in te stellen, is niet gesteld of gebleken. Het enkele feit dat er tussen partijen debat bestond over de vraag of de vernietigingsverklaring effect had, stond niet aan het instellen van een vordering tot terugbetaling in de weg. De onderhavige casus is dan ook niet vergelijkbaar met de voormelde casus uit de zaak van de Hoge Raad van 3 juni 2016. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat daags na ontvangst van de vernietigingsbrief de verjaringstermijn van vijf jaren is aangevangen.

4.9.

[eiser] heeft gesteld dat de verjaring van zijn vordering op verschillende momenten is gestuit. Dexia heeft betwist dat de door [eiser] genoemde handelingen de verjaring hebben gestuit. De kantonrechter overweegt dat een lopende verjaring kan worden gestuit op de wijzen als aangegeven in de artikelen 3:316 tot en met 3:318 BW.

4.10.

[eiser] stelt dat zijn vorderingen - waaronder, naar de kantonrechter begrijpt, de vordering tot vernietiging van de overeenkomst - op de voet van artikel 7:907 lid 5 BW op

18 november 2005 door het verzoek tot algemeen verbindend verklaring van de Duisenbergregeling zijn gestuit. Hierin kan [eiser] niet worden gevolgd, nu de onderhavige overeenkomst niet onder de werking van de algemeen verbindend verklaarde Duisenbergregeling valt. Blijkens artikel 2 lid 2 onder b van die regeling zijn daarvan immers uitgesloten effectenleaseovereenkomsten die gesloten werden toen de contractant minderjarig was, tenzij met betrekking tot die overeenkomst geen tijdig rechtsgeldig beroep op vernietiging is gedaan, of de contractant dan wel zijn ouders of andere wettelijk vertegenwoordiger(s) de overeenkomst rechtsgeldig hebben bekrachtigd. In deze zaak is echter wel een rechtsgeldig beroep op de vernietiging gedaan.

[eiser] heeft verder aangevoerd dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat deze stuiting (ook) geldt voor de restitutievordering. Deze stelling wordt door de kantonrechter verworpen. Zonder deugdelijke onderbouwing, die door [eiser] niet is gegeven, valt niet in te zien dat het genoemde verzoek ook stuitende werking zou moeten hebben voor de verjaring van zijn restitutievordering.

4.11.

De correspondentie waar [eiser] zich verder op beroept, waaronder het exploot van 24 januari 2012, dateert van de periode nadat de verjaringstermijn reeds was voltooid. Die stukken behoeven dan ook geen bespreking meer. De conclusie luidt dat de vordering van [eiser] is verjaard.

4.12.

Het betoog van [eiser] dat er geen belang aan de zijde van Dexia aanwezig is om het beroep op verjaring te honoreren, wordt gepasseerd. Het hebben van belang is geen vereiste voor een beroep op verjaring. Voorts heeft Dexia een evident belang, te weten een financieel belang. Voor zover [eiser] heeft bedoeld te stellen dat Dexia misbruik van recht maakt door zich op verjaring te beroepen, wordt hij daarin evenmin gevolgd.

4.13.

Nu het beroep op verjaring wordt gehonoreerd, is de vordering tot terugbetaling niet toewijsbaar.

Wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten

4.14.

Nu de vordering tot terugbetaling van hetgeen door en ten behoeve van [eiser] aan Dexia is betaald, wordt afgewezen, delen de daarop betrekking hebbende nevenvorderingen ter zake van de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten hetzelfde lot.

Proceskosten

4.15.

De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1.

verklaart voor recht dat de overeenkomst met nummer [nummer] rechtsgeldig is vernietigd;

5.2.

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;

5.3.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op

1 februari 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature